‘Het ontbreekt uw dochter aan de realiteitszin die bij een zesjarige hoort’. Mijn nieuwe juf op de Domschool had ons gevraagd wat we later wilden worden. ‘Ik wil ijsjes verkopen!’ De juffrouw schreef direct een briefje aan mijn ouders. Het voorstelrondje moest wel serieus genomen worden.

IJssalon Venezia

1971. Mijn ouders openen een ijssalon aan de Oudegracht, midden in de Utrechtse binnenstad. Ze gebruiken dezelfde naam voor hun zaak als mijn opa, maar zetten een heel eigen ijssalon neer. 

Wij wonen erboven, en de ijssalon is een onze speelkamer. Mijn zusje en ik hebben geen speelgoedkeuken, maar we staan op een kratje ijscoupes af te wassen. En natuurlijk eten we elke dag een ijsje. Of twee.

Als we tien zijn mogen we op zaterdag we tosti’s maken. Urenlang. Er is in die tijd nog niet veel horeca in de binnenstad en daarom serveren we ook koffie met gebak of tosti’s.

Espresso hebben we ook, al reageren veel mensen daar zuinig op. ‘Zó’n klein kopje? Was het water soms op?’

Alles draait om de ijssalon

In ons gezin werkt iedereen in de zaak. We hebben vijf man  vast personeel, maar op een zomerse dag springen mijn zus en ik bij. Ook al hadden we andere plannen.

We hoeven ook niet op bed te blijven liggen met een griepje dat met een kopje thee of paracetamol te genezen is. Ziek zijn op een werkdag is ondenkbaar. 

Een echte ijsfamilie

IJs hoort bij mijn familie. Het merendeel verdient er zijn brood mee. Wij doen dat in Nederland, ooms en tantes doen het in Duitsland, Oostenrijk of zelfs in Rusland.

De meeste Italianen met een ijssalon hebben een sterkere band met Italië dan met het land waar zij werken. Voor mijn familie is dat ook zo. Mijn neefjes en nichtjes zijn dan ook allemaal in Italië opgegroeid. Soms op kostschool, andere keren bij een gastgezin. Alleen in de zomervakantie – van drie maanden – gingen zij naar hun ouders en werkten ze in de ijssalon. In de winter woonden hun ouders in Italië.

IJs als familielid

Ik ben een uitzondering: ik ben in Utrecht opgegroeid. Ik werkte dus het hele jaar mee. Achter de ijsvitrine was ik in mijn element. In mijn pubertijd was ik enorm verlegen: als mijn idool Ric mij op de huiswerkklas aansprak, sloeg ik mijn ogen neer en stamelde ik iets onverstaanbaars. Maar als hij een ijsje kwam kopen maakte is zelfs grapjes met hem. Mijn eerste vriendje heb ik ook in Venezia leren kennen.

Alles geprobeerd en overal geweest

Na mijn middelbare school besloot ik zonder ijs verder te gaan. Ik wilde van alles worden, maar ik wilde vooral in Italië wonen. Maar toen ik eenmaal in de Dolomieten woonde kwam ik Roberto tegen. En Roberto wilde de wereld zien. 10 jaar later openden we een ijssalon in Utrecht.

Over realiteitszin gesproken

Als ik vertel wat ik doe, vraagt iedereen:
‘Maar wat doe je dan in de winter?’
‘Maken jullie het ijs helemaal zelf?’
‘O, ik ga altijd ijs halen bij Turijn in de Lindebomenstraat, ken je die?’

Als een van mijn vriendinnen zich voorstelt krijgt ze nooit vragen. Hooguit een knikje.

Ja, ik verkoop ijsjes. Iets wat ik op mijn zesde al wilde.